afb. Ed Hupkens, 30 maart 2011
Eind maart, begin april 2011 zijn menselijke resten op Bastion Baselaar aan de Hekellaan gevonden. Zes weken lang heeft een wisselende groep van archeologen en vrijwilligers de overblijfselen van minimaal 66 geraamtes blootgelegd. De dagelijkse leiding was in handen van Constance van der Linde (archeoloog/fysisch antropoloog) en Bosschenaar Patrick van Luytelaar (onderzoeker van Synthegra Archeologie uit Doetinchem). De skeletten zijn vermoedelijk van Franse soldaten die in 1794 en 1795, na de inname van de stad door Pichegru, in een militair hospitaal in 's-Hertogenbosch zijn overleden. De onderzoekers vermoeden dat ze op het bastion begraven zijn, omdat elders in de stad geen plaats was. Directe aanleiding voor het archeologisch onderzoek was de vondst half maart van enkele menselijke botten op het bastion. Daar moest het wortelstelsel van een boom worden geprepareerd die verplaatst gaat worden voor de toekomstige, ondergrondse garage aan de Hekellaan. De politie werd gebeld, en uiteindelijk werd de gemeentelijke afdeling Bouwhistorie, Archeologie en Monumenten (BAM) ingeschakeld. “Het was al snel duidelijk dat het geen recent botmateriaal was. Daarop hebben wij besloten om archeologisch onderzoek te doen”, vertelt archeoloog Eddy Nijhof van de BAM. Collega-archeoloog Johan Treling spreekt van een bijzondere vondst. “We vermoeden dat de geraamtes van Franse soldaten zijn, die op 9 oktober 1794 de stad hebben ingenomen en enkele dagen erna in een militair hospitaal zijn overleden”. Het Franse invasieleger maakte tijdens zijn opmarsen gebruik van mobiele veldhospitalen. In veroverde steden werden veelal vaste hospitalen gevestigd. Zo kreeg ook Den Bosch een 'Frans hospitaal'. Het werd ingericht in het Gouvernementspaleis, waar nu het Noordbrabants Museum zit, voor in totaal 600 soldaten. Het Gouvernement bleek al snel te klein voor alle zieke en gewonde patiënten. Men week uit naar burgerhuizen, een gedeelte van het Groot Ziekengasthuis en de bogaarden (oefenterreinen) van de schutterijen van De Handboog (aan de Lange Tolbrugstraat) en van De Jonge Voetboog (aan Achter den Bogaard). In augustus 1795 werd het hospitaal opgeheven (Portegies 2001, p. 193-199). Zonder plichtplegingenVermoedelijk zijn de Franse soldaten dus in het hospitaal overleden, en niet op het slagveld omgekomen. Op de bestaande kerkhoven in de stad bleek echter geen plaats te zijn om grote aantallen doden te begraven. De Fransen vroegen aan het stadsbestuur plekken aan te wijzen waar wel begraven kon worden. Bastion Baselaar en de Pettelaarse Schans werden daar voor aangewezen. De aantallen doden - zowel onder burgers als militairen - waren relatief hoog, onder meer tengevolge van een heersende dysenteriebesmetting. Volgens Gudde (1958) en Mommers (1955) stierven in de periode 12 oktober tot 26 november 1794 in de barakken aan de Kuyperswal en in de Berewoutkazerne alleen al 70 Franse soldaten. Grotendeels tengevolge van koortsen, longziekten en vooral dysenterie (in die tijd 'rode loop' genoemd). Tot overmaat van ramp braken in januari 1795 bij Lith en Alem de dijken door, waardoor de hele omgeving van Den Bosch en de stad zelf grotendeels, onder water kwamen te staan. December 1794, januari 1795 was geen timmerhout voor lijkkisten meer verkrijgbaar. Veel lichamen van overleden Franse soldaten zijn zonder verdere plichtplegingen in de grafkuil op het bastion geworpen. Dit gezien het feit dat een aantal op de buik aangetroffen is, zonder kist, naakt (er zijn geen resten van uniformen gevonden) of hoogstens gewikkeld in een lijkwade. De aanwezigheid van een zandlaag tussen verschillende lagen skeletten geeft aan, dat de kuil niet in één keer is opgevuld met lichamen. Uit de archieven weten we, dat de Fransen hun doden dagelijks naar de voor hen aangewezen begraafplaatsen brachten met behulp van karren. Wellicht werden de lijken steeds tijdelijk met zand afgedekt, waarna er de volgende dag weer nieuwe bijkwamen, vermoedt Eddie Nijhof.Beleg van 1794De historische aanloop van de archeologische vondst vindt zijn oorsprong aan het einde van de 18e eeuw. Op 1 februari 1793 verklaarde de Franse Republiek de oorlog aan de koning van Engeland George III en de Nederlandse stadhouder Willem V. Frankrijk raakte daardoor in strijd met Oostenrijk, Pruisen, Engeland en de Republiek der Verenigde Nederlanden. Na een aanvankelijk mislukte veldtocht in 1793, viel de hoofdmacht van het Franse leger in september 1794 Staats-Brabant binnen. De Franse troepenmacht - het Noorder Leger - stond onder bevel van de generaal Jean-Charles Pichegru (1761-1804). Het omvatte in totaal 72.000 soldaten, 18.500 paarden en 304 stukken geschut. Al na enkele weken kreeg dit leger problemen met de bevoorrading. Het midden en oosten van Staats-Brabant - globaal het huidige Noord-Brabant - leverde te weinig voedsel voor de manschappen en paarden op. De toenmalige legers leefden in aanzienlijke mate van wat het land opleverde; leeftocht werd gekocht of gevorderd. Antwerpen lag inmiddels te ver weg om de troepen adequaat te bevoorraden. Een snelle doorbraak naar Holland was niet mogelijk, vanwege de sterke linie Bergen op Zoom - Breda met haar vele inundaties. Een oplossing voor het probleem van de bevoorrading kondigde zich aan toen de Engelsen zich medio | 16 |
september bij Grave en Ravenstein ten noorden van de Maas terugtrokken. Daardoor kon Pichegru Den Bosch omsingelen en zou hij de stad voor Antwerpen kunnen vervangen als voorraadschuur. Het was bekend dat er levensmiddelen waren opgeslagen. Ook zou de Franse krijgsmacht, die sterk door besmettelijke ziekten getroffen was, in de stad op krachten kunnen komen. Op 22 september 1794 was 's-Hertogenbosch ingesloten, de dag erop begonnen de Fransen de stad met houwitsers te bombarderen. Het bombardement hield dagen en nachten achtereen aan. De vesting Den Bosch werd slechts verdedigd door 1.351 man, terwijl minstens 5.000 soldaten nodig waren om een belegering goed te kunnen weerstaan. Al voor het beleg was het aantal zieke en gewonde militairen hoog. Daags voor de aanval werden nog 30 zieke soldaten in de stad opgenomen, die het Franse leger krijgsgevangen had gemaakt. Tijdens het beleg nam het aantal zieke en gewonde verdedigers sterk toe als gevolg van oververmoeidheid en slechte verzorging. Omdat er geen militair hospitaal was, moesten noodvoorzieningen getroffen worden. Op 9 oktober 1794 gaf de militair gouverneur van 's-Hertogenbosch, generaal Willem Landgraf von Hessen Philipsthal, zich als eerste Nederlandse stad aan de Fransen over. Het garnizoen mocht vrijelijk afmarcheren, voor de zieken en gewonden werd een goede regeling getroffen (Portegies 2001, p. 85-87).Fysisch-antropologisch onderzoekDe grafkuil op het Bastion Baselaar bevatte de skeletresten van minimaal 66 individuen, het precieze aantal is nog niet bekend. Dit omdat een aantal skeletten niet compleet was vanwege een eerdere verstoring die ontstaan was tijdens het prepareren van de eerder genoemde boom. Tijdens het uitgraven werden de posities van alle skeletten in het graf nauwgezet in kaart gebracht en op schaal ingetekend. De skeletresten zelf werden in depot op de BAM in bewaring gebracht. Stadsarcheoloog Ronald van Genabeek geeft te kennen dat verder antropologisch onderzoek van het geborgen botmateriaal wordt uitgesteld, tot de bouw van de parkeergarage over anderhalf tot twee jaar begint. Dat onderzoek wordt dan in een keer uitgevoerd, omdat niet uitgesloten wordt dat op het bastion nog meer skeletten gevonden gaan worden. Het antropologisch onderzoek zal worden verricht door Constance van der Linde, fysisch antropoloog en archeoloog uit Amsterdam. Het skeletmateriaal zal macroscopisch (met het blote oog waarneembaar) worden onderzocht en beoordeeld. Hierbij zal Van der Linde zich laten leiden door het protocol van 'Barges Antropologica', het Instituut voor Fysische Antropologie van het Leids Universitair Medisch Centrum, alsmede de aanbevelingen van de 'Workshop of European Anthropologists' (Van der Linde 2011). De bestudering van het menselijk botmateriaal dat op Bastion Baselaar gevonden is, heeft de volgende doeleinden:- het bepalen van het minimum aantal individuen (MAI) dat in dit massagraf is begraven; - het bepalen van de leeftijd bij overlijden, het geslacht en de lichaamslengte van de onderzochte skeletten; - het vaststellen van eventueel aanwezige pathologische afwijkingen en anatomische varianten op het botmateriaal. MethodiekenVoor het vaststellen van het MAI worden de skeletten, die in situ (in anatomisch verband) lagen, gebruikt voor de berekening van het minimum aantal overledenen. Los botmateriaal zal buiten beschouwing worden gelaten, met uitzondering van schedelfragmenten en pijpbeenderen waarbij een bepaling van de leeftijd bij overlijden kan worden toegepast, en die met zekerheid zijn toe te schrijven aan één individu.De geslachtsdiagnose berust op verschillen in de vorm en grootte van de schedel (cranium) en het bekken (pelvis). De schedel heeft vijftien morfologische kenmerken en het bekken tien criteria op basis waarvan aan een skelet een mannelijk of vrouwelijk geslacht kan worden toegeschreven. Aan de in totaal vijfentwintig anatomische geslachtskenmerken worden waarden toegekend die kunnen variëren van zeer mannelijk (+2) tot zeer vrouwelijk (-2). Bij scores tussen -0.5 en +0.5 is het geslacht niet vast te stellen. De hoeveelheid | 17 |
aanwezige anatomische geslachtskenmerken waarover een uitspraak kan worden gedaan, bepaalt de nauwkeurigheid van de geslachtsdiagnose. Voor de vaststelling van de leeftijd bij overlijden van volwassenen kunnen de volgende criteria in acht worden genomen: de sluiting van de schedelnaden (opgedeeld in zestien secties) aan de binnenzijde van de schedel, de verandering van het oppervlak van de beide schaambeenderen (symphysis os pubis) verdeeld in vijf fasen, de verandering van het sponsachtige been (substantia spongiosa) van het dijbeen (caput femoris) en het opperarmbeen (caput humeri), waarbij de degeneratie in beide botten in zes leeftijdsstadia is ingedeeld. Net als bij de geslachtsbepaling geldt: hoe meer indicatoren, hoe betrouwbaarder het eindresultaat voor de leeftijdsbepaling bij overlijden. De leeftijd bij overlijden van niet-volwassenen wordt bepaald op basis van de mineralisatie (verkalking) en doorbraak van de melktanden en permanente gebitselementen, de vergroeiing van de skeletelementen in het axiale skelet (borstkas, wervelkolom en borstbeen), de vergroeiing van de epifyse (de uiteinden van pijpbeenderen) met de diafyse (de schacht van het bot) dat rond het veertiende levensjaar volgens een vast patroon gebeurt, de lengtegroei van de lange pijpbeenderen. De staande lichaamslengte bij leven zal worden berekend aan de hand van de methode van Trotter en Gleser. Daarnaast zal de lichaamslengte van mannen ook worden vastgesteld met behulp van de methode van Breitinger (Van der Linden 2011). Om de gebitsstatus van elk individu te bepalen wordt, voor zover mogelijk, een aantal aspecten geregistreerd, zoals aanwezige elementen; tandverlies ante mortem (vóór de dood) en post mortem (na de dood); het aantal cariës, abcessen en fistels; tandsteenvorming; slijtage molaren (kiezen); groeifouten in het tandglazuur. Elk botfragment wordt tot slot gecontroleerd op de aanwezigheid van pathologische botafwijkingen en/of anatomische varianten, en indien aanwezig, gefotografeerd. Voorlopige conclusiesDe skeletten die in het massagraf zijn opgegraven lijken grotendeels volwassen mannelijke individuen te zijn. In ten minste vier gevallen kan het vrouwelijke geslacht worden toegeschreven. In het leger dienden niet alleen mannen, maar ook marketentsters en vrouwen die voor de voedselvoorziening zorgden. Bij veel skeletten zijn de epifysen nog niet met de diafysen vergroeid. Dit is bij verschillende lichaamsdelen waargenomen. Zowel (jonge) volwassen individuen als adolescenten komen in deze sample voor.Opvallend is het veelvuldig voorkomen van meerdere richelvormige, horizontale storingen in het glazuur bij de gebitten. Hieruit kan worden opgemaakt dat deze personen tot ongeveer het twaalfde levensjaar meerdere stofwisselingsstoornissen hebben gehad. Gedurende de opgraving is er al een aantal ziektes en anatomische varianten op het botmateriaal geconstateerd. Zo is er zes maal onderaan een dijbeen een amputatie waargenomen. Eenzijdige infecties zijn gediagnosticeerd aan bovenarmen en scheenbenen. Een dergelijke infectie wordt periostitis genoemd. Dit is een ontsteking van het periost of periostium met oppervlakkige botveranderingen ten gevolge van een bacteriële infectie, mogelijk door bijvoorbeeld een huidbeschadiging. Naast infecties zijn pathologische afwijkingen door chronische bloedarmoede (anemia) vastgesteld. Dit kan worden geconcludeerd op basis van poreuze dijbeenhalzen of oogkassen. In dat geval heeft de persoon in kwestie ijzertekort gehad door mogelijk een inadequaat dieet of parasitaire darminfecties. Daarnaast is wervelkolom-osteofytose gediagnosticeerd. In een vroeg stadium stulpt de tussenwervelschijf uit in het er boven- en onder gelegen wervellichaam, en ontstaan er impressies in de eindplaten, de zogenoemde Schmorlse noduli. De impressies kunnen rond, lineair of als een combinatie van beide voorkomen. Zij zijn een algemeen verschijnsel onder ouderen, en het resultaat van degeneratie van de tussenwervelschijf. De impressies komen ook bij adolescenten voor, maar niet zo veelvuldig als bij ouderen het geval is. Indien het bij jongeren voorkomt, is dit het gevolg van trauma na een valpartij, te zware lichamelijke belasting of een verkeerde beweging. | 18 |
MonumentDe opgraving van de skeletten op Bastion Baselaar trok veel publieke belangstelling en bekijks. Iedere dag kwamen soms tientallen mensen langs om achter de hekken de werkzaamheden in en rond het massagraf te bekijken. Volgens Patrick van Luytelaar werden er veel vragen gesteld, men vond het erg interessant en indrukwekkend. De skeletten worden zeer waarschijnlijk niet herbegraven. Ze blijven in depot bij de BAM, zodat deze altijd beschikbaar zijn voor (toekomstig) wetenschappelijk onderzoek. Onderzoeker Van Luytelaar heeft de suggestie gedaan om ooit een monumentje te plaatsen, ter nagedachtenis van de Franse soldaten. De gemeente is in principe bereid om na de bouw van de garage een gedenksteen of grafsteen te plaatsen, zodat er iets van de geschiedenis van deze plek verteld kan worden. | 19 |
Bronnen | |
• | Gudde, C.J., Vier eeuwen geschiedenis van het garnizoen 's-Hertogenbosch, 's-Hertogenbosch 1958 |
• | Linde, Constance van der, Methodieken fysisch-antropologisch onderzoek skeletmateriaal, Amsterdam 2011 |
• | Mommers, A.R.M., 'De gezondheidstoestand te 's-Hertogenbosch. Na de verovering door de Fransen in October 1794' in Brabantia 4 (1955) 73-80 |
• | Portegies, M.M., 'Zieke en gewonde soldaten in 's-Hertogenbosch tijdens het beleg van 1794' in Nederlands Militair Geneeskundig Tijdschrift 54 (mei 2001) 85-87, 193-199 |
In het voorjaar van 2011 werd op Bastion Baselaar een massagraf gevonden van meer dan 200 jaar oud. Hier werden in de winter van 1794-1795 Franse soldaten begraven die overleden waren in het militair hospitaal. Zes weken lang legde een groep archeologen en vrijwilligers van de gemeentelijke afdeling Bouwhistorie, Archeologie en Monumenten - onder leiding van stadsarcheoloog Ronald van Genabeek - de overblijfselen van rond zeventig geraamtes bloot. De dagelijkse leiding was in handen van Constance van der Linde (archeoloog/fysisch antropoloog) en Bosschenaar Patrick van Luytelaar (Synthegra Archeologie). De skeletresten werden in depot op het Groot Tuighuis in bewaring gebracht voor toekomstig onderzoek. Op 22 september 1794 had het Franse Noorderleger 's-Hertogenbosch volledig ingesloten, de dag erop begonnen de Fransen de stad met houwitsers te bombarderen. Het bombardement hield dagen en nachten achtereen aan. Op 9 oktober 1794 veroverde generaal Pichegru de vesting. De militair gouverneur van 's-Hertogenbosch, generaal Willem Landgraf von Hessen Philipsthal, mocht met zijn garnizoen vrijelijk afmarcheren. Het Franse invasieleger maakte tijdens zijn opmarsen gebruik van mobiele veldhospitalen. In veroverde steden werden veelal vaste hospitalen gevestigd. Zo kreeg ook Den Bosch een 'Frans hospitaal'. Het werd ingericht in het Gouvernementspaleis, waar nu het Noordbrabants Museum zit, voor in totaal 600 soldaten. Het Gouvernement bleek al snel te klein voor alle zieke en gewonde patiënten. Men week uit naar burgerhuizen, een gedeelte van het Groot Ziekengasthuis en de bogaarden (oefenterreinen) van de schutterijen van De Handboog (aan de Lange Tolbrugstraat) en van De Jonge Voetboog (aan Achter den Bogaard). In augustus 1795 werd het hospitaal opgeheven. Rampzalige omstandighedenTijdens de zeer strenge winter van 1794 -1795 hadden zowel de militairen als de burgers zwaar te lijden, door gebrek aan voedsel en brandstof. De Franse soldaten waren bovendien slecht gekleed op de strenge winter van 1794. Tegelijkertijd trof een dysenterie-epidemie ('rode loop') de stad, waardoor veel slachtoffers vielen. Tot overmaat van ramp braken in februari 1795 de dijken langs de Maas door, waardoor grote delen van 's-Hertogenbosch onder water liepen. Door aanvullend archiefonderzoek is men te weten gekomen, dat in genoemde periode veel soldaten uit het Franse leger in het noodhospitaal stierven. Elke dag werden per kar bij het hospitaal lijken opgehaald. Het was verboden om de soldaten op het stedelijk kerkhof (rondom de Sint-Jan) te begraven, er moest een andere locatie gezocht worden. Uiteindelijk werd Bastion Baselaar aangewezen om de overleden Franse militairen ter aarde te bestellen.Openstelling tijdens onderzoekBegin oktober van dit jaar startte in het Groot Tuighuis (gevestigd in de Oude Jacobskerk, Bethaniestraat 4) het vervolgonderzoek naar de skeletrestanten van de op Bastion Baselaar begraven Franse soldaten. Archeoloog en fysisch antropoloog Constance van der Linde (onderzoeksbureau Tot op het Bot) onderzocht, met assistentie van vrijwilliger Ben Starink, de geraamtes.Het skeletmateriaal werd macroscopisch (met het blote oog waarneembaar) onderzocht en beoordeeld. Hierbij liet Van der Linde zich leiden door het protocol van 'Barges Antropologica', het Instituut voor Fysische Antropologie van het Leids Universitair Medisch Centrum, alsmede door de aanbevelingen van de 'Workshop of European Anthropologists' (Van der Linde 2011). De bestudering van het menselijk botmateriaal dat op Bastion Baselaar gevonden is, heeft de volgende doeleinden:
Voorlopige conclusiesHoewel het onderzoek nog gaande is, leveren eerste indrukken het volgende beeld op. Het opgegraven massagraf bestond uit een rechthoekige kuil van 2,20 bij 3,80 meter, waarin de lichamen in ongeveer 10 lagen waren begraven. De onderste lijken werden om en om noord-zuid en zuid-noord georiënteerd begraven om de beschikbare ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Op een hoger begraafniveau veranderde de begraafrichting in om en om oost-west en west-oost. Er was weinig aandacht besteed aan het netjes begraven van de overledenen. De meeste lagen op hun rug, maar sommige werden met de buik naar beneden begraven. Er werden geen restanten van uniformen gevonden; de doden waren naakt of hooguit in een doodshemd of laken gewikkeld. Er zijn ook geen kisten gebruikt. De meeste skeletten waren van jonge mannen, sommige zelfs jonger dan 20 jaar. In het graf waren ten minste vier vrouwen, de jongste was rond de 16 jaar. Slechts enkele skeletten vertoonden sporen van verwondingen, veroorzaakt door de oorlog. Bij twee geraamtes werden loden musketkogels gevonden en één skelet had een snij- of hakspoor, vermoedelijk van een sabel. Van enkele skeletten waren ledematen geamputeerd, waarbij de afgezaagde stukken op een andere plek in het graf werden teruggevonden. Veel geraamtes hadden zogenaamde hypoplasieën aan de tanden: kleine ribbeltjes veroorzaakt door stoornissen bij de aanmaak van het tandglazuur vanwege slechte voedingsomstandigheden tijdens de jeugd. | 30 |
Bronnen | |
• | Ed Hupkens, 'Massagraf op Bastion Baselaar' in KringNieuws 4 (2011) 16-19 |
• | Jan Buiks, 'Nogmaals massagraf Baselaar' in KringNieuws 5 (2011) 9 |
• | Constance van der Linde, Methodieken fysisch-antropologisch onderzoek skeletmateriaal, Amsterdam 2011 |
2011 |
Graamtes Fransen op bastion• Archeologen onderzoeken menselijke resten op Bastion Baselaar in Den Bosch.• Tot en met gisteren zestien geraamtes gevonden. • Resten vermoedelijk van Franse soldaten die in 1794 en 1795 zijn overleden.
Wim Hagemans | Brabants Dagblad woensdag 30 maart 2011
|
|
2011 |
Wim HagemansAl meer dan veertig skeletten op bastionBrabants Dagblad zaterdag 9 april 2011 |
|
2011 |
Graf dicht na berging van 70 skeletten• Onderzoek op Bastion Baselaar voorlopig afgesloten.• Rond zeventig skeletten van Franse militairen. • Menselijke resten blijven beschikbaar voor onderzoek. • Monumentje op bastion ter herinnering aan noodgraf.
Wim Hagemans | Brabants Dagblad woensdag 4 mei 2011
|
|
2011 |
RedactieSkeletten op Bastion BaselaarBossche Omroep zondag 19 juni 2011 | 27 |
|
2011 |
Jan BuiksSkeletten op Bastion Baselaar : Het Frans hospitaal van 1794-1795Bossche Bladen 2 (2011) 38-43 |
|
2011 |
Ed HupkensMassagraf op Bastion BaselaarKringNieuws 4 (2011) 16-19 |
|
2011 |
Jan BuiksNogmaals massagraf op BaselaarKringNieuws 5 (2011) 9 |
|
2013 |
Slecht gekleed op winterHet is wel duidelijk dat het soldaten waren op Bastion Baselaar. Kogels in de botten en enkele amputaties.
Domien van der Meijden | Brabants Dagblad donderdag 17 oktober 20013 | 29
|
|
2013 |
Ed HupkensOnderzoek Franse skeletten in het Groot TuighuisKringNieuws 6 (2013) 30-31 |
Ronald van Genabeek, Eddie Nijhof en Frederike Schipper, Stad op de schop (2019) 681, 683, 690